search


keyboard_tab Digital Market Act 2022/1925 NL

BG CS DA DE EL EN ES ET FI FR GA HR HU IT LV LT MT NL PL PT RO SK SL SV print pdf

2022/1925 NL cercato: '   wanneer' . Output generated live by software developed by IusOnDemand srl


expand index    wanneer:

    HOOFDSTUK I
    ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

    HOOFDSTUK II
    POORTWACHTERS

    HOOFDSTUK III
    PRAKTIJKEN VAN POORTWACHTERS DIE DE BETWISTBAARHEID BEPERKEN OF ONEERLIJK ZIJN

    HOOFDSTUK IV
    MARKTONDERZOEK

    HOOFDSTUK V
    BEVOEGDHEDEN OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK, HANDHAVING EN TOEZICHT

    HOOFDSTUK VI
    SLOTBEPALINGEN


whereas    wanneer:


definitions:


cloud tag: and the number of total unique words without stopwords is: 907

 

Artikel 3

Aanwijzing van poortwachters

1.   Een onderneming wordt aangewezen als poortwachter indien die:

a)

een aanzienlijke impact heeft op de interne markt;

b)

een kernplatformdienst aanbiedt die voor zakelijke gebruikers een belangrijke toegangspoort tot eindgebruikers vormt, en

c)

met betrekking tot haar activiteiten een stevig verankerde en duurzame positie inneemt of naar verwachting in de nabije toekomst een dergelijke positie zal innemen.

2.   Een onderneming wordt vermoed te voldoen aan de respectieve vereisten van lid 1:

a)

wat betreft lid 1, punt a), indien zij in de laatste drie boekjaren in de Unie een jaaromzet van ten minste 7,5 miljard EUR heeft behaald, of indien haar gemiddelde marktkapitalisatie of haar equivalente marktprijswaarde in het laatste boekjaar ten minste 75 miljard EUR bedroeg, en indien zij in ten minste drie lidstaten dezelfde kernplatformdienst aanbiedt;

b)

wat betreft lid 1, punt b), indien zij een kernplatformdienst aanbiedt met in het laatste boekjaar ten minste 45 miljoen maandelijks actieve eindgebruikers die in de Unie zijn gevestigd of zich aldaar bevinden en ten minste 10 000 jaarlijks actieve, in de Unie gevestigde zakelijke gebruikers, waarbij alle gebruikers worden geïdentificeerd en hun aantal wordt berekend aan de hand van de methode en de indicatoren in de bijlage bij deze verordening;

c)

wat betreft lid 1, punt c), indien in elk van de laatste drie boekjaren aan de in punt b) van dit lid genoemde drempels is voldaan.

3.   wanneer een onderneming die kernplatformdiensten aanbiedt, voldoet aan alle drempels van lid 2, stelt zij de Commissie daarvan onverwijld en in ieder geval binnen twee maanden nadat die drempels zijn bereikt in kennis, en verstrekt zij de Commissie de in lid 2 bedoelde relevante informatie. Die kennisgeving bevat de in lid 2 bedoelde relevante informatie voor elk van de kernplatformdiensten van de onderneming die aan de drempels van lid 2, punt b), voldoet. Telkens wanneer een andere kernplatformdienst die door de eerder als poortwachter aangewezen onderneming wordt aangeboden, voldoet aan de drempels van lid 2, punten b) en c), stelt die onderneming de Commissie daarvan binnen twee maanden nadat die drempels zijn bereikt in kennis.

Indien de onderneming die de kernplatformdienst aanbiedt, verzuimt de Commissie in kennis te stellen op grond van de eerste alinea van dit lid, en binnen de door de Commissie gestelde termijn in het verzoek om inlichtingen op grond van artikel 21 verzuimt alle relevante informatie te verstrekken die de Commissie nodig heeft om de betrokken onderneming als poortwachter aan te wijzen op grond van lid 4 van dit artikel, kan de Commissie op basis van de informatie waarover zij beschikt die onderneming als poortwachter aanwijzen.

Geeft de onderneming die de kernplatformdienst aanbiedt wel gehoor aan het verzoek om inlichtingen op grond van de tweede alinea van dit lid of wordt de informatie verstrekt na het verstrijken van de in die alinea bedoelde termijn, dan past de Commissie de procedure van lid 4 toe.

4.   De Commissie wijst onverwijld en uiterlijk 45 werkdagen na ontvangst van de in lid 3 bedoelde volledige informatie een onderneming die kernplatformdiensten aanbiedt en die aan alle drempels van lid 2 voldoet, aan als poortwachter.

5.   De onderneming die kernplatformdiensten aanbiedt, kan in haar kennisgeving voldoende onderbouwde argumenten aanvoeren om aan te tonen dat zij door de omstandigheden waarin de betrokken kernplatformdienst actief is bij wijze van uitzondering niet voldoet aan de vereisten van lid 1, ondanks het feit dat zij aan alle drempels van lid 2 voldoet.

Is de Commissie van oordeel dat de argumenten die de onderneming die kernplatformdiensten aanbiedt op grond van de eerste alinea heeft aangevoerd, onvoldoende onderbouwd zijn omdat zij de vermoedens van lid 2 van dit artikel niet kennelijk in twijfel trekken, dan kan zij die argumenten binnen de in lid 4 bedoelde termijn afwijzen zonder de procedure van artikel 17, lid 3, toe te passen.

Voert de onderneming die kernplatformdiensten aanbiedt wel voldoende onderbouwde argumenten aan die de vermoedens van lid 2 van dit artikel kennelijk in twijfel trekken, dan kan de Commissie niettegenstaande de eerste alinea van dit lid de procedure van artikel 17, lid 3, binnen de in lid 4 van dit artikel bedoelde termijn inleiden.

Concludeert de Commissie dat de onderneming die kernplatformdiensten aanbiedt niet heeft aangetoond dat de betrokken kernplatformdiensten die zij aanbiedt niet voldoen aan de vereisten van lid 1 van dit artikel, dan wijst zij die onderneming aan als poortwachter overeenkomstig de procedure van artikel 17, lid 3.

6.   De Commissie is overeenkomstig artikel 49 bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door de methode te specificeren aan de hand waarvan wordt bepaald of aan de in lid 2 van dit artikel vastgelegde kwantitatieve drempels is voldaan, en om die methode waar nodig regelmatig aan te passen aan marktontwikkelingen en technologische ontwikkelingen.

7.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening door de methode en de lijst van indicatoren in de bijlage te actualiseren.

8.   De Commissie wijst, handelend volgens de procedure van artikel 17, elke onderneming die kernplatformdiensten aanbiedt en die aan elk van de vereisten van lid 1 van dit artikel, maar niet aan elk van de drempels van lid 2 van dit artikel voldoet, aan als poortwachter.

Daartoe houdt de Commissie rekening met een aantal of het geheel van de volgende elementen, voor zover die relevant zijn voor de betrokken onderneming die kernplatformdiensten aanbiedt:

a)

de omvang, waaronder omzet en marktkapitalisatie, de activiteiten en de positie van die onderneming;

b)

het aantal zakelijke gebruikers dat gebruikmaakt van de kernplatformdienst om eindgebruikers te bereiken, alsmede het aantal eindgebruikers;

c)

netwerkeffecten en gegevensgestuurde voordelen, met name met betrekking tot de toegang van die onderneming tot, en het verzamelen door de onderneming van, persoonsgegevens en niet-persoonsgebonden gegevens of de analysecapaciteiten van de onderneming;

d)

alle schaal- en breedtevoordelen waarvan de onderneming profiteert, ook wat betreft gegevens en, indien relevant, haar activiteiten buiten de Unie;

e)

de lock-in van zakelijke gebruikers of eindgebruikers, onder meer via overstapkosten en gedragsbias, waardoor hun vermogen om over te stappen of te multihomen, wordt verminderd;

f)

een bedrijfsstructuur in de vorm van een conglomeraat of verticale integratie van die onderneming, waardoor zij bijvoorbeeld aan kruissubsidiëring kan doen, gegevens van verschillende bronnen kan combineren, of haar positie kan uitspelen, of

g)

andere structurele bedrijfs- of dienstkenmerken.

Bij haar beoordeling uit hoofde van dit lid houdt de Commissie rekening met de te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de elementen van de tweede alinea, waaronder geplande concentraties waarbij een andere onderneming die kernplatformdiensten of andere diensten in de digitale sector aanbiedt of die het mogelijk maakt gegevens te verzamelen, betrokken is.

Indien een onderneming die een kernplatformdienst aanbiedt die niet aan de kwantitatieve drempels van lid 2 voldoet, in significante mate verzuimt de door de Commissie gelaste onderzoeksmaatregelen na te leven, ook nadat zij is verzocht om binnen een redelijke termijn aan de vereisten te voldoen en opmerkingen in te dienen, dan kan de Commissie op basis van de gegevens waarover zij beschikt die onderneming als poortwachter aanwijzen.

9.   Voor elke op grond van lid 4 of lid 8 als poortwachter aangewezen onderneming neemt de Commissie in het aanwijzingsbesluit een lijst op met de betrokken kernplatformdiensten die binnen die onderneming worden aangeboden en die afzonderlijk voor zakelijke gebruikers een belangrijke toegangspoort tot eindgebruikers vormen, als bedoeld in lid 1, punt b).

10.   De poortwachter voldoet binnen zes maanden nadat een kernplatformdienst op grond van lid 9 van dit artikel in het aanwijzingsbesluit is opgenomen, aan de verplichtingen van de artikelen 5, 6 en 7.

Artikel 9

Schorsing

1.   Indien de poortwachter in een met redenen omkleed verzoek aantoont dat de naleving van een specifieke verplichting van artikel 5, 6 of 7 met betrekking tot een kernplatformdienst die op grond van artikel 3, lid 9, is opgenomen in het aanwijzingsbesluit, als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden buiten zijn wil de economische levensvatbaarheid van zijn activiteiten in de Unie in gevaar zou brengen, kan de Commissie een uitvoeringshandeling vaststellen waarin zij haar besluit om de in dat verzoek vermelde specifieke verplichting bij wijze van uitzondering geheel of gedeeltelijk te schorsen (“het schorsingsbesluit”), uiteenzet. In die uitvoeringshandeling onderbouwt de Commissie haar schorsingsbesluit met een beschrijving van de uitzonderlijke omstandigheden die aan de schorsing ten grondslag liggen. Die uitvoeringshandeling wordt in reikwijdte en duur beperkt tot wat noodzakelijk is om de bedreiging van de levensvatbaarheid van de poortwachter aan te pakken. De Commissie streeft ernaar die uitvoeringshandeling onverwijld en uiterlijk drie maanden na ontvangst van een volledig, met redenen omkleed verzoek vast te stellen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 50, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

2.   Indien schorsing op grond van lid 1 wordt verleend, evalueert de Commissie jaarlijks haar schorsingsbesluit, tenzij het besluit in een kortere termijn voorziet. Na de evaluatie heft de Commissie de schorsing geheel of gedeeltelijk op of besluit zij dat nog steeds aan de voorwaarden van lid 1 wordt voldaan.

3.   In dringende gevallen kan de Commissie op een met redenen omkleed verzoek van een poortwachter de toepassing van een specifieke verplichting als bedoeld in lid 1 op een of meer afzonderlijke kernplatformdiensten reeds vóór het besluit op grond van dat lid voorlopig schorsen. Een dergelijk verzoek kan te allen tijde worden gedaan en ingewilligd in afwachting van de beoordeling van de Commissie op grond van lid 1.

4.   wanneer de Commissie het in de leden 1 en 3 bedoelde verzoek beoordeelt, houdt zij met name rekening met de gevolgen van de naleving van de specifieke verplichting voor de economische levensvatbaarheid van de activiteiten van de poortwachter in de Unie alsook voor derden, in het bijzonder kmo’s (ook wel mkb genoemd) en consumenten. Aan de schorsing kunnen voorwaarden en verplichtingen worden verbonden die door de Commissie worden vastgesteld om een eerlijk evenwicht te bewaren tussen die belangen en de doelstellingen van deze verordening.

Artikel 10

Vrijstelling om redenen inzake de volksgezondheid en de openbare veiligheid

1.   De Commissie kan, op een met redenen omkleed verzoek van een poortwachter of op eigen initiatief, een uitvoeringshandeling vaststellen waarin zij haar besluit uiteenzet om die poortwachter geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van een specifieke verplichting van artikel 5, 6 of 7 met betrekking tot een op grond van artikel 3, lid 9, in het aanwijzingsbesluit opgenomen kernplatformdienst, indien die vrijstelling gerechtvaardigd is om de in lid 3 van dit artikel genoemde redenen (“het vrijstellingsbesluit”). De Commissie stelt het vrijstellingsbesluit vast binnen drie maanden na ontvangst van een volledig, met redenen omkleed verzoek en licht in een met redenen omklede verklaring de redenen van de vrijstelling toe. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 50, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

2.   wanneer op grond van lid 1 een vrijstelling wordt verleend, evalueert de Commissie haar vrijstellingsbesluit indien de reden voor de vrijstelling niet meer bestaat, of ten minste elk jaar. Na de evaluatie heft de Commissie de vrijstelling geheel of gedeeltelijk op of besluit zij dat nog steeds aan de voorwaarden van lid 1 wordt voldaan.

3.   Een vrijstelling op grond van lid 1 kan alleen worden verleend om redenen inzake de volksgezondheid of de openbare veiligheid.

4.   In dringende gevallen kan de Commissie, op een met redenen omkleed verzoek van een poortwachter of op eigen initiatief, de toepassing van een specifieke verplichting als bedoeld in lid 1 op een of meer afzonderlijke kernplatformdiensten reeds vóór het besluit op grond van dat lid voorlopig schorsen. Een dergelijk verzoek kan te allen tijde worden gedaan en ingewilligd in afwachting van de beoordeling van de Commissie op grond van lid 1.

5.   wanneer de Commissie het in de leden 1 en 4 bedoelde verzoek beoordeelt, houdt zij met name rekening met de gevolgen van de naleving van de specifieke verplichting om de in lid 3 vermelde redenen, en met het effect op de betrokken poortwachter en derden. De Commissie kan aan de schorsing voorwaarden en verplichtingen verbinden om te zorgen voor een eerlijk evenwicht tussen de doelstellingen van de in lid 3 bedoelde redenen en de doelstellingen van deze verordening.

Artikel 13

Bestrijding van ontduiking

1.   Een onderneming die kernplatformdiensten aanbiedt, mag die diensten niet segmenteren, verdelen, onderverdelen, fragmenteren of splitsen met contractuele, commerciële, technische of andere middelen teneinde de in artikel 3, lid 2, vastgelegde kwantitatieve drempels te ontduiken. Dergelijke praktijken van een onderneming staan er niet aan in de weg dat de Commissie die onderneming op grond van artikel 3, lid 4, als poortwachter aanwijst.

2.   wanneer de Commissie vermoedt dat een onderneming die kernplatformdiensten aanbiedt praktijken als bedoeld in lid 1 toepast, kan zij verlangen dat die onderneming alle informatie verstrekt die de Commissie nodig acht om vast te stellen of de betrokken onderneming dergelijke praktijken toepast.

3.   De poortwachter ziet erop toe dat de verplichtingen van de artikelen 5, 6 en 7 volledig en daadwerkelijk worden nagekomen.

4.   De poortwachter vertoont geen gedrag dat de daadwerkelijke naleving van de verplichtingen van de artikelen 5, 6 en 7 ondermijnt, ongeacht of dat gedrag van contractuele, commerciële, technische of andere aard is, dan wel het gebruik van gedragstechnieken of interfaceontwerp inhoudt.

5.   wanneer toestemming voor het verzamelen, verwerken, kruisen en delen van persoonsgegevens vereist is om naleving van deze verordening te waarborgen, neemt een poortwachter de nodige maatregelen om zakelijke gebruikers in staat te stellen rechtstreeks de vereiste toestemming te verkrijgen voor de verwerking ervan, indien die toestemming vereist is uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 of Richtlijn 2002/58/EG, of om op andere manieren aan de regels en beginselen inzake gegevensbescherming en privacy van de Unie te voldoen, onder meer door zakelijke gebruikers waar passend naar behoren geanonimiseerde gegevens te verstrekken. De poortwachter mag het verkrijgen van die toestemming door de zakelijke gebruiker niet belastender maken dan voor zijn eigen diensten.

6.   De poortwachter zorgt niet voor een verslechtering van de voorwaarden of kwaliteit van de kernplatformdiensten die worden verleend aan zakelijke gebruikers of eindgebruikers die gebruikmaken van de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgelegde rechten of keuzes, of maakt de uitoefening van die rechten of keuzes niet onnodig moeilijk, bijvoorbeeld door eindgebruikers op niet-neutrale wijze keuzemogelijkheden te bieden of door de autonomie, besluitvorming of vrije keuze van eindgebruikers of zakelijke gebruikers te ondermijnen door middel van de structuur, het ontwerp, de functie of de bedieningswijze van een gebruikersinterface of een deel daarvan.

7.   wanneer een poortwachter een van de verplichtingen van artikel 5, 6 of 7 ontduikt of tracht te ontduiken op een wijze als beschreven in de leden 4, 5 en 6 van dit artikel, kan de Commissie een procedure inleiden op grond van artikel 20 en een uitvoeringshandeling vaststellen als bedoeld in artikel 8, lid 2, teneinde de maatregelen te specificeren die de betrokken poortwachter moet nemen.

8.   Lid 6 van dit artikel laat de bevoegdheden van de Commissie uit hoofde van de artikelen 29, 30 en 31 onverlet.

Artikel 16

Inleiding van een marktonderzoek

1.   wanneer de Commissie voornemens is een marktonderzoek uit te voeren met het oog op de eventuele vaststelling van besluiten op grond van de artikelen 17, 18 en 19, stelt zij een besluit tot inleiding van een marktonderzoek vast.

2.   Niettegenstaande lid 1 kan de Commissie haar onderzoeksbevoegdheden uit hoofde van deze verordening uitoefenen alvorens op grond van dat lid een marktonderzoek in te leiden.

3.   In het in lid 1 bedoelde besluit wordt het volgende vermeld:

a)

de datum van inleiding van het marktonderzoek;

b)

de beschrijving van de kwestie waarop het marktonderzoek betrekking heeft;

c)

het doel van het marktonderzoek.

4.   De Commissie kan een door haar afgesloten marktonderzoek heropenen indien:

a)

er een materiële wijziging optreedt in de feiten waarop een op grond van artikel 17, 18 of 19 vastgesteld besluit berust, of

b)

het op grond van artikel 17, 18 of 19 vastgesteld besluit berust op onvolledige, onjuiste of misleidende informatie.

5.   De Commissie kan een of meer nationale bevoegde autoriteiten verzoeken haar te helpen bij haar marktonderzoek.

Artikel 17

Marktonderzoek voor de aanwijzing van poortwachters

1.   De Commissie kan een marktonderzoek uitvoeren om na te gaan of een onderneming die kernplatformdiensten aanbiedt, moet worden aangewezen als poortwachter op grond van artikel 3, lid 8, of om de kernplatformdiensten te identificeren die in het aanwijzingsbesluit moeten worden vermeld op grond van artikel 3, lid 9. De Commissie streeft ernaar haar marktonderzoek af te ronden binnen twaalf maanden na de in artikel 16, lid 3, punt a), bedoelde datum. Ter afronding van haar marktonderzoek stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin haar besluit is vervat. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 50, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

2.   In de loop van een marktonderzoek op grond van lid 1 van dit artikel streeft de Commissie ernaar haar voorlopige bevindingen binnen zes maanden na de in artikel 16, lid 3, punt a), bedoelde datum mee te delen aan de betrokken onderneming die kernplatformdiensten aanbiedt. In de voorlopige bevindingen licht de Commissie toe of zij het tot nader order wenselijk acht dat die onderneming als poortwachter wordt aangewezen op grond van artikel 3, lid 8, en dat de betreffende kernplatformdiensten worden vermeld op grond van artikel 3, lid 9.

3.   Indien de onderneming die kernplatformdiensten aanbiedt, voldoet aan de in artikel 3, lid 2, vastgelegde drempels, maar overeenkomstig artikel 3, lid 5, voldoende onderbouwde argumenten heeft aangevoerd die het vermoeden van artikel 3, lid 2, kennelijk in twijfel hebben getrokken, tracht de Commissie het marktonderzoek binnen vijf maanden na de in artikel 16, lid 3, punt a), bedoelde datum af te ronden.

In een dergelijk geval streeft de Commissie ernaar haar voorlopige bevindingen op grond van lid 2 van dit artikel binnen drie maanden na de in artikel 16, lid 3, punt a), bedoelde datum mee te delen aan de betrokken onderneming.

4.   wanneer de Commissie op grond van artikel 3, lid 8, een onderneming die kernplatformdiensten aanbiedt en die met betrekking tot haar activiteiten nog geen stevig verankerde en duurzame positie inneemt, maar dat naar verwachting in de nabije toekomst wel zal doen, als poortwachter aanwijst, kan zij verklaren dat slechts een of meer van de verplichtingen van artikel 5, leden 3 tot en met 6, en artikel 6, leden 4, 7, 9, 10 en 13, zoals gespecificeerd in het aanwijzingsbesluit, op die poortwachter van toepassing zijn. De Commissie verklaart alleen die verplichtingen van toepassing die passend en noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de betrokken poortwachter met betrekking tot zijn activiteiten op oneerlijke wijze een stevig verankerde en duurzame positie verwerft. De Commissie evalueert de aanwijzing volgens de procedure van artikel 4.

Artikel 18

Marktonderzoek naar systematische niet-naleving

1.   De Commissie kan een marktonderzoek uitvoeren om na te gaan of een poortwachter zich schuldig heeft gemaakt aan systematische niet-naleving. De Commissie rondt dat marktonderzoek af binnen twaalf maanden na de in artikel 16, lid 3, punt a), bedoelde datum. Indien uit het marktonderzoek blijkt dat een poortwachter systematisch een of meer van de in artikel 5, 6 of 7 vastgelegde verplichtingen heeft geschonden en zijn poortwachterspositie met betrekking tot de vereisten van artikel 3, lid 1, heeft behouden, versterkt of uitgebreid, kan de Commissie een uitvoeringshandeling vaststellen waarbij aan die poortwachter alle gedragscorrigerende of structurele maatregelen worden opgelegd die evenredig en noodzakelijk zijn om de doeltreffende naleving van deze verordening te waarborgen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 50, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

2.   De overeenkomstig lid 1 van dit artikel opgelegde corrigerende maatregel kan, voor zover hij evenredig en noodzakelijk is voor het handhaven of herstellen van de door de systematische niet-naleving aangetaste eerlijkheid en betwistbaarheid, onder meer inhouden dat de poortwachter gedurende een beperkte periode geen concentratie in de zin van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 139/2004 mag aangaan met betrekking tot de kernplatformdiensten, de andere diensten die in de digitale sector worden aangeboden of de diensten die het mogelijk maken gegevens te verzamelen waarop de systematische niet-naleving betrekking heeft.

3.   Een poortwachter wordt geacht zich schuldig te hebben gemaakt aan systematische niet-naleving van de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgelegde verplichtingen indien de Commissie binnen een periode van acht jaar voorafgaand aan de vaststelling van het besluit tot inleiding van een marktonderzoek met het oog op de eventuele vaststelling van een besluit op grond van dit artikel ten minste drie niet-nalevingsbesluiten op grond van artikel 29 heeft genomen tegen een poortwachter met betrekking tot een van zijn kernplatformdiensten.

4.   De Commissie deelt haar voorlopige bevindingen binnen zes maanden na de in artikel 16, lid 3, punt a), bedoelde datum mee aan de betrokken poortwachter. In haar voorlopige bevindingen licht de Commissie toe of zij voorlopig van oordeel is dat aan de voorwaarden van lid 1 van dit artikel is voldaan en welke corrigerende maatregelen zij voorlopig noodzakelijk en evenredig acht.

5.   Om belanghebbende derden in staat te stellen daadwerkelijk opmerkingen te maken, publiceert de Commissie, op het ogenblik waarop zij haar voorlopige bevindingen aan de poortwachter meedeelt op grond van lid 4 of zo spoedig mogelijk daarna, een niet-vertrouwelijke samenvatting van de zaak en de corrigerende maatregelen die zij overweegt op te leggen. De Commissie stelt een redelijke termijn vast waarbinnen die opmerkingen moeten worden ingediend.

6.   wanneer de Commissie voornemens is een besluit op grond van lid 1 van dit artikel vast te stellen door op grond van artikel 25 door de poortwachter gedane toezeggingen bindend te maken, publiceert zij een niet-vertrouwelijke samenvatting van de zaak en de voornaamste inhoud van de toezeggingen. Belanghebbende derden kunnen hun opmerkingen binnen een door de Commissie vast te stellen redelijke termijn indienen.

7.   In de loop van het marktonderzoek kan de Commissie de duur daarvan verlengen indien dat om objectieve redenen gerechtvaardigd en evenredig is. De verlenging kan gelden voor de termijn waarbinnen de Commissie met haar voorlopige bevindingen moet komen, of voor de termijn waarbinnen het definitieve besluit moet worden vastgesteld. De totale duur van een of meer verlengingen op grond van dit lid mag niet meer dan zes maanden bedragen.

8.   Om te waarborgen dat de poortwachter de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgelegde verplichtingen daadwerkelijk naleeft, evalueert de Commissie regelmatig de corrigerende maatregelen die zij overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel oplegt. De Commissie heeft het recht die maatregelen te wijzigen indien zij die na een nieuw marktonderzoek niet doeltreffend acht.

Artikel 20

Inleiding van de procedure

1.   wanneer de Commissie voornemens is een procedure in te leiden met het oog op de eventuele vaststelling van besluiten op grond van de artikelen 8, 29 en 30, stelt zij een besluit tot inleiding van een procedure vast.

2.   Niettegenstaande lid 1 kan de Commissie haar onderzoeksbevoegdheden uit hoofde van deze verordening uitoefenen alvorens op grond van dat lid een procedure in te leiden.

Artikel 21

Verzoeken om inlichtingen

1.   Ter vervulling van haar taken uit hoofde van deze verordening kan de Commissie middels een eenvoudig verzoek of bij besluit de ondernemingen en ondernemersverenigingen vragen alle nodige inlichtingen te verstrekken. De Commissie kan, middels een eenvoudig verzoek of bij besluit, ondernemingen ook vragen toegang tot hun data, algoritmen en testinformatie te verschaffen, en uitleg daarover te verstrekken.

2.   Bij het toezenden van een eenvoudig verzoek om inlichtingen aan een onderneming of ondernemersvereniging vermeldt de Commissie de rechtsgrond en het doel van het verzoek, specificeert zij welke inlichtingen vereist zijn en stelt zij de termijn vast waarbinnen de inlichtingen moeten worden verstrekt, alsmede de boeten van artikel 30 die van toepassing zijn op het verstrekken van onvolledige, onjuiste of misleidende inlichtingen of uitleg.

3.   wanneer de Commissie bij besluit verlangt dat ondernemingen en ondernemersverenigingen inlichtingen verstrekken, vermeldt zij de rechtsgrondslag en het doel van het verzoek, specificeert zij welke inlichtingen vereist zijn en stelt zij de termijn vast waarbinnen de inlichtingen moeten worden verstrekt. Wanneer de Commissie bij besluit verlangt dat ondernemingen toegang verlenen tot data, algoritmen en testinformatie, vermeldt zij het doel van het verzoek en stelt zij de termijn vast waarbinnen toegang moet worden verleend. Het besluit vermeldt ook de boeten van artikel 30 en de dwangsommen van artikel 31 of legt die laatste op. Het besluit vermeldt tevens het recht om bij het Hof van Justitie beroep tegen het besluit in te stellen.

4.   De ondernemingen of ondernemersverenigingen of hun vertegenwoordigers verstrekken de gevraagde inlichtingen namens de betrokken onderneming of ondernemersvereniging. Naar behoren gemachtigde advocaten kunnen de gevraagde inlichtingen namens hun cliënten verstrekken. De cliënten blijven volledig verantwoordelijk indien de verstrekte inlichtingen onvolledig, onjuist of misleidend zijn.

5.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verstrekken de Commissie op verzoek alle nodige inlichtingen waarover zij beschikken om de haar bij deze verordening opgedragen taken te vervullen.

Artikel 23

Bevoegdheden tot het verrichten van inspecties

1.   Ter vervulling van haar taken uit hoofde van deze verordening kan de Commissie alle noodzakelijke inspecties in een onderneming of ondernemersvereniging verrichten.

2.   De door de Commissie tot het verrichten van een inspectie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen beschikken over de volgende bevoegdheden:

a)

betreden van alle ruimten, terreinen en vervoermiddelen van ondernemingen en ondernemersverenigingen;

b)

controleren van de boeken en andere bescheiden betreffende het bedrijf, ongeacht de aard van de drager;

c)

maken of verkrijgen van afschriften of uittreksels, in welke vorm dan ook, van die boeken en bescheiden;

d)

verlangen dat de onderneming of ondernemersvereniging toegang verschaft tot en uitleg geeft over haar organisatie, werking, IT-systemen, algoritmen, gegevensverwerking en zakelijke praktijken, en met technische middelen opnemen of documenteren van de gegeven toelichtingen;

e)

verzegelen van lokalen en boeken of bescheiden van de onderneming voor de duur van, en voor zover nodig voor, de inspectie;

f)

vragen dat vertegenwoordigers of personeelsleden van de betrokken onderneming of ondernemersvereniging toelichting verschaffen bij feiten of documenten die verband houden met het voorwerp en het doel van de inspectie, en met technische middelen opnemen van hun antwoorden;

3.   Voor het verrichten van inspecties kan de Commissie de hulp inroepen van op grond van artikel 26, lid 2, door haar aangestelde auditoren of deskundigen, alsmede van de nationale bevoegde autoriteit die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft in de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht.

4.   Tijdens inspecties kunnen de Commissie, de door haar aangestelde auditoren of deskundigen, alsmede de nationale bevoegde autoriteit die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft in de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht, van de onderneming of ondernemersvereniging verlangen dat die toegang verschaft tot en uitleg geeft over haar organisatie, werking, IT-systemen, algoritmen, gegevensverwerking en zakelijke gedragingen. De Commissie en de door haar aangestelde auditoren of deskundigen, alsmede de nationale bevoegde autoriteit die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft in de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht, kunnen vragen stellen aan alle vertegenwoordigers of personeelsleden.

5.   De door de Commissie tot het verrichten van een inspectie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen oefenen hun bevoegdheden uit op vertoon van een schriftelijke machtiging waarin het voorwerp en het doel van de inspectie worden vermeld, alsook de boeten van artikel 30 die van toepassing zijn ingeval de gevraagde boeken of andere bescheiden in verband met het bedrijf niet volledig worden overgelegd of de antwoorden op de uit hoofde van de leden 2 en 4 van dit artikel gestelde vragen onjuist of misleidend zijn. De Commissie stelt de nationale bevoegde autoriteit die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft in de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht, geruime tijd vóór de inspectie daarvan in kennis.

6.   wanneer de Commissie bij besluit een inspectie gelast, zijn de betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen verplicht zich aan die inspectie te onderwerpen. In dat besluit wordt vermeld wat het voorwerp en het doel van de inspectie ter plaatse zijn en op welke datum de inspectie aanvangt, en wordt gewezen op de boeten en dwangsommen van respectievelijk artikel 30 en artikel 31, alsook op het recht om bij het Hof van Justitie beroep tegen dat besluit in te stellen.

7.   De functionarissen van de nationale bevoegde autoriteit die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft in de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht en de door de bevoegde autoriteit gemachtigde of aangestelde personen verlenen op verzoek van die autoriteit of van de Commissie actief bijstand aan de functionarissen en andere begeleidende personen die door de Commissie zijn gemachtigd. Daartoe beschikken zij over de in de leden 2 en 4 van dit artikel genoemde bevoegdheden.

8.   wanneer de door de Commissie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen vaststellen dat een onderneming of ondernemersvereniging zich tegen een op grond van dit artikel gelaste inspectie verzet, verleent de betrokken lidstaat hun de nodige bijstand om hen in staat te stellen hun inspectie te verrichten, zo nodig door een beroep te doen op de politie of een gelijkwaardige handhavingsautoriteit.

9.   Indien de nationale regels voorschrijven dat voor de in lid 8 van dit artikel bedoelde bijstand de toestemming van een rechterlijke instantie is vereist, dienen de Commissie of de nationale bevoegde autoriteit van de lidstaat die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft, dan wel de door die autoriteiten gemachtigde functionarissen daarom te vragen. Die toestemming kan ook bij wijze van voorzorgsmaatregel worden gevraagd.

10.   wanneer wordt verzocht om toestemming zoals bedoeld in lid 9 van dit artikel, toetst de nationale rechterlijke instantie het besluit van de Commissie op zijn echtheid en gaat zij na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn noch buitensporig in verhouding tot het voorwerp van de inspectie. Bij de toetsing van de evenredigheid van de dwangmaatregelen kan de nationale rechterlijke instantie de Commissie rechtstreeks of via de nationale bevoegde autoriteit van de lidstaat die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft, om nadere uitleg verzoeken, met name over de redenen die de Commissie heeft om aan te nemen dat inbreuk is gepleegd op deze verordening, alsook over de ernst van de vermeende inbreuk en over de aard van de betrokkenheid van de betreffende onderneming. De nationale rechterlijke instantie mag evenwel niet in twijfel trekken dat de inspectie noodzakelijk is, noch gegevens uit het dossier van de Commissie verlangen. Alleen het Hof van Justitie kan het besluit van de Commissie op zijn rechtmatigheid toetsen.

Artikel 29

Niet-naleving

1.   De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast waarin zij vaststelt dat zich een geval van niet-naleving voordoet (“het besluit van niet-naleving”) indien zij vaststelt dat een poortwachter niet voldoet aan een of meer van de volgende voorwaarden:

a)

een van de verplichtingen van artikel 5, 6 of 7;

b)

maatregelen die door de Commissie nader worden toegelicht in een op grond van artikel 8, lid 2, vastgesteld besluit;

c)

op grond van artikel 18, lid 1, opgelegde corrigerende maatregelen;

d)

op grond van artikel 24 gelaste voorlopige maatregelen, of

e)

toezeggingen die op grond van artikel 25 juridisch bindend zijn gemaakt.

Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 50, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

2.   De Commissie stelt alles in het werk om haar besluit van niet-naleving vast te stellen binnen twaalf maanden nadat een procedure op grond van artikel 20 is ingeleid.

3.   Alvorens het besluit van niet-naleving vast te stellen, deelt de Commissie haar voorlopige bevindingen mee aan de betrokken poortwachter. In die voorlopige bevindingen licht de Commissie toe welke maatregelen zij overweegt te nemen of welke maatregelen volgens haar door de poortwachter moeten worden genomen om de in de voorlopige bevindingen naar voren gebrachte problemen metterdaad te verhelpen.

4.   wanneer de Commissie voornemens is een besluit van niet-naleving vast te stellen, kan zij derden raadplegen.

5.   In het besluit van niet-naleving gelast de Commissie de poortwachter de niet-naleving binnen een passende termijn te beëindigen en toe te lichten hoe hij van plan is zich aan dat besluit te conformeren.

6.   De poortwachter verstrekt de Commissie een beschrijving van de maatregelen die hij heeft genomen om ervoor te zorgen dat de in het besluit van niet-naleving aangehaalde problemen worden verholpen.

7.   Indien de Commissie besluit geen besluit van niet-naleving vast te stellen, sluit zij de procedure bij besluit af.

Artikel 30

Geldboeten

1.   In het besluit van niet-naleving kan de Commissie een poortwachter geldboeten opleggen van ten hoogste 10 % van zijn totale wereldwijde omzet in het voorgaande boekjaar, indien zij vaststelt dat de poortwachter opzettelijk of uit nalatigheid verzuimt te voldoen aan:

a)

een van de verplichtingen van artikel 5, 6 of 7;

b)

maatregelen die door de Commissie nader zijn omschreven in een op grond van artikel 8, lid 2, vastgesteld besluit;

c)

op grond van artikel 18, lid 1, opgelegde corrigerende maatregelen;

d)

op grond van artikel 24 gelaste voorlopige maatregelen, of

e)

toezeggingen die op grond van artikel 25 juridisch bindend zijn gemaakt.

2.   Niettegenstaande lid 1 van dit artikel kan de Commissie in het besluit van niet-naleving een poortwachter geldboeten opleggen van ten hoogste 20 % van zijn totale wereldwijde omzet in het voorgaande boekjaar wanneer zij vaststelt dat een poortwachter met betrekking tot dezelfde kernplatformdienst een inbreuk op een in artikel 5, 6 of 7 opgenomen verplichting heeft gepleegd die identiek is aan of vergelijkbaar is met de inbreuk die hij blijkens een in de vorige acht jaar vastgesteld besluit van niet-naleving heeft gepleegd.

3.   De Commissie kan een besluit vaststellen waarbij aan ondernemingen, daaronder begrepen poortwachters indien van toepassing, en ondernemersverenigingen geldboeten worden opgelegd van ten hoogste 1 % van hun totale wereldwijde omzet in het voorafgaande boekjaar, indien zij opzettelijk of uit nalatigheid:

a)

verzuimen binnen de gestelde termijn informatie te verstrekken die nodig is voor de beoordeling van hun aanwijzing als poortwachter op grond van artikel 3 of onjuiste, onvolledige of misleidende informatie verstrekken;

b)

verzuimen te voldoen aan de verplichting tot kennisgeving aan de Commissie overeenkomstig artikel 3, lid 3;

c)

verzuimen kennis te geven van informatie die vereist is op grond van artikel 14 of in dat verband onjuiste, onvolledige of misleidende informatie verstrekken;

d)

verzuimen de op grond van artikel 15 vereiste beschrijving over te leggen of in dat verband onjuiste, onvolledige of misleidende informatie verstrekken;

e)

verzuimen toegang te verlenen tot data, algoritmen of testinformatie na een op grond van artikel 21, lid 3, ingediend verzoek;

f)

verzuimen de gevraagde informatie te verstrekken binnen de op grond van artikel 21, lid 3, gestelde termijn of onjuiste, onvolledige of misleidende informatie of toelichtingen verstrekken die op grond van artikel 21 werd(en) gevraagd of die op grond van artikel 22 in een verhoor werd(en) gegeven;

g)

verzuimen door een vertegenwoordiger of personeelslid verstrekte onjuiste, onvolledige of misleidende informatie binnen een door de Commissie vastgestelde termijn te corrigeren, of verzuimen volledige informatie te verstrekken, of geen volledige informatie willen verstrekken, over feiten die verband houden met het voorwerp en het doel van een inspectie op grond van artikel 23;

h)

weigeren zich aan een inspectie op grond van artikel 23 te onderwerpen;

i)

verzuimen te voldoen aan de door de Commissie op grond van artikel 26 opgelegde verplichtingen;

j)

verzuimen te voorzien in een compliancefunctie overeenkomstig artikel 28, of

k)

verzuimen te voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot het dossier van de Commissie op grond van artikel 34, lid 4.

4.   Bij de vaststelling van het bedrag van een geldboete houdt de Commissie rekening met de ernst, de duur, de herhaling en, wat de op grond van lid 3 opgelegde geldboeten betreft, met de vertraging van de procedure.

5.   wanneer aan een ondernemersvereniging een geldboete wordt opgelegd rekening houdend met de wereldwijde omzet van haar leden, en die vereniging insolvent is, is zij verplicht om van haar leden bijdragen te vragen om de geldboete te kunnen betalen.

Wanneer die bijdragen niet binnen een door de Commissie vastgestelde termijn aan de ondernemersvereniging zijn betaald, kan de Commissie elke onderneming waarvan de vertegenwoordigers lid waren van de betrokken besluitvormende organen van die vereniging, rechtstreeks tot betaling van de boete aanspreken.

Nadat de Commissie overeenkomstig de tweede alinea betaling heeft geëist, kan zij de betaling van het saldo eisen van elk lid van de ondernemersvereniging, indien dat noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de geldboete volledig wordt betaald.

De Commissie mag echter geen betaling op grond van de tweede of de derde alinea eisen van ondernemingen die aantonen dat zij de beslissing van de ondernemersvereniging waarbij inbreuk wordt gemaakt op deze verordening, niet hebben uitgevoerd en hetzij niet op de hoogte waren van het bestaan ervan, hetzij er actief afstand van hebben genomen vóór de inleiding van de procedure door de Commissie uit hoofde van artikel 20.

De financiële aansprakelijkheid van de onderneming voor de betaling van de boete is beperkt tot 20 % van haar totale wereldwijde omzet in het vorige boekjaar.

Artikel 31

Dwangsommen

1.   De Commissie kan een besluit vaststellen waarbij aan ondernemingen, waaronder in voorkomend geval poortwachters, en ondernemersverenigingen dwangsommen worden opgelegd van ten hoogste 5 % van de gemiddelde dagelijkse wereldwijde omzet in het voorafgaande boekjaar voor elke dag waarmee de in haar besluit vastgelegde termijn wordt overschreden, teneinde hen te dwingen:

a)

de maatregelen die de Commissie heeft bepaald in een uit hoofde van artikel 8, lid 2, vastgesteld besluit, na te leven;

b)

het besluit op grond van artikel 18, lid 1, na te leven;

c)

juiste en volledige inlichtingen te verstrekken binnen de termijn die geldt voor een bij besluit op grond van artikel 21 ingediend verzoek om inlichtingen;

d)

de toegang te waarborgen tot data, algoritmen of testinformatie na een op grond van artikel 21, lid 3, ingediend verzoek en uitleg te verstrekken over die data, algoritmen of testinformatie zoals vereist door een besluit op grond van artikel 21;

e)

zich aan een bij een besluit op grond van artikel 23 gelaste inspectie te onderwerpen;

f)

een besluit houdende voorlopige maatregelen op grond van artikel 24 na te leven;

g)

een toezegging waaraan op grond van artikel 25, lid 1, bij besluit een bindend karakter is verleend, na te komen;

h)

een besluit op grond van artikel 29, lid 1, na te leven.

2.   wanneer de ondernemingen of ondernemersverenigingen de verplichting zijn nagekomen ter handhaving waarvan de dwangsom was opgelegd, kan de Commissie een uitvoeringshandeling vaststellen waarbij de uiteindelijk verschuldigde dwangsom wordt vastgesteld op een bedrag dat lager is dan het bedrag waartoe het initiële besluit had geleid. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 50, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 50

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité (“het raadgevend comité digitale markten”). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

3.   wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   De Commissie deelt het advies van het comité mee aan degene tot wie een individueel besluit is gericht, samen met dat besluit. Zij maakt het advies samen met het individuele besluit openbaar, met inachtneming van het rechtmatige belang van de geheimhoudingsplicht.


whereas









keyboard_arrow_down